Correspondent uit het verleden

 

 

 


door Jan Yebs Ypma

Dodge Cove

Canada

 

'Scroll down for
my latest herinnering'

Als een correspondent uit het verleden haalt Jan Yebs Ypma herinneringen op aan vroeger. Onder anderen over de oorlogstijd, toen hij woonachtig was in de Mauritsstraat, of liever gezegd in de Dillenburgstraat. Zijn ouders runden de kruidenierswinkel op de hoek, waar nu de praktijk voor fysiotherapie is gehuisvest. Jan woont, met enige onderbrekingen, ruim veertig jaar in Canada. De laatste zes jaar op een klein eilandje (Digby Island) vlakbij Alaska. Bij toeval ontdekte hij onze site. Hij geniet ervan om op deze manier contact te onderhouden met zijn oude straat en wij profiteren van zijn vertelkunst. De redactie zal zo weinig mogelijk aan zijn soms lichtelijk 'vercanadeest' Nederlands verbeteren. We vinden het een zeer charmant literair accent, passend bij een correspondent uit een ver oord.
Steeds staat Jan's meest recente pennevrucht bovenaan...

Herinnering 28
De eerste Stophoest



Herfstvakantie 1949. Er was reclame gemaakt over een Stophoest campagne. Op Zaterdag zouden er in de binnenstad politieagenten rondlopen. Stophoest agenten, met zo'n Engelse 'Bobby'-helm op. Een plakkaat aan de ruit van de winkel legde het allemaal uit. Wie als eerste zo'n agent een Stophoestje zou aanbieden wanneer hij kuchte of hoestte, kreeg een Zilveren Rijksdaalder. "Een hele Riks, joh", zei ik tegen Piet Heymerink, die op Koningslaan 25 woonde, op de hoek van de Dillenburgstraat. Voor elk 17 cent hebben we allebei een rol gekocht en spoedig waren we onderweg naar de Burg. v.d.Reigerstraat.
Tegen de tijd dat we de bunker passeerden aan 't eind van 't park, hielden we zowat de fietsers bij die langs reden. Voorbij het kleine postkantoor, langs de ijzerwinkel van Volp en over het spoor, maar nog geen enkel teken. 'Ja, daar loopt ie, zie je 'm?' zei Piet. Ja, hoor, net voorbij de Maliebaan aan de linkerkant van de Nachtegaalstraat. Rennend en hijgend sloten we ons aan bij een stoet van ongeveer tien kinderen. Vlakbij de Kamer van Koophandel kreeg Piet zijn kans..... Mijnheer de politieagent kuchte. Piet bood hem razendsnel een stophoestje aan en ineens had Piet een glimmende rijksdaalder in z'n hand. Ik liep aan de rechterkant van de agent en Piet was net een sekonde vlugger geweest dan ik.
De Redband Politieman keek me even aan en zei, 'nou, jongeman, krijg ik van jou geen Stophoest?'
In m'n enthusiasme liet ik bijna de hele rol vallen. Maar hij nam er eentje aan van me en gaf mij ook een rijksdaalder.
Twee dingen waren ons allang duidelijk: 1) De agent hield kennelijk niet van Stophoest, want hij stak ze allemaal in z'n zak en 2) Als hij je herkende bij een volgende kuch, stuurde hij je weg, want 'jij had al gehad'. Maar wij waren al heel blij met onze Riks.
We hebben allebei een Dinky Toy gekocht voor 't geld. Piet een ambulance en ik een Mercury Stationwagen. De rest van de 2 rolletjes Stophoest? Lekker helemaal opgesnoept tegen de tijd dat we weer thuis waren.
p.s. ik las net in een consumentenrapport dat Stophoest de naam mag houden (alhoewel het dus niet echt de hoest stopt) omdat het een oud bekend produkt is, een begrip min of meer.
Dodge Cove, februari 2007

Herinnering 27
Het Duivenhok


Mauritsstraat 1965

Het straatorgel kwam zo eens in de paar weken langs. Het pierement zag er prachtig uit, gegarneerd met mooie trommelende beeldjes en gezichten van zigeuner vrouwen en lachende clowns, kleine kunstwerkjes uit hout gesneden. Drie manschappen hoorden erbij, d'een draaide het grote rad (later vervangen door een klein benzine motortje) en de twee anderen deden de geld kollektie, ieder aan een kant van de straat. Het paard trok uit zichzelf het orgel wel de mannen achterna. Muntstukken werden uit bovenramen gegooid en heel soms kwam de munt mooi terecht in het ijzeren bakje , maar meestal was 't mis en moest de man 't kwartje van het trottoir oppikken. De muziek was altijd ordinair. Als je je ouders vroeg, wat 'ordinair' betekende, kreeg je te horen, dat het een ander woord was voor 'gewoon'. "Ordinair" doen was uit den boze.

Maar als je 's een beetje gek deed, zei men toen al: "Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg". Smaak, normen en waarden bijbrengen is een gekronkelde zaak, en hoe deftiger het milieu, hoe meer verwarrend voor een kind. Bovenstaande foto stamt uit 1965. Zie je dat witte vierkant aan de rechterkant? Het enige restant van een vrij gewone, ietwat ordinaire hobby, het houden van postduiven. Het was in de lente van 1956, dat ik die muur heb wit geschilderd. Ik weet niet zeker, of het er nog is, maar zoja, wow!! Wie had gedacht, dat die witte plek nog zou bestaan na meer dan een halve eeuw. 'T Beste voor Iedereen in het Nieuwe Jaar 2007!
Dodge Cove, december 2006



Herinnering 26
Nieuwe schoenen voor Jan Yeb

Mijn eerste zelf-gekochte paar schoenen kwam uit de Bata winkel in de zomer van 1956. Ik was 15 jaar en mijn hartje stond op een paar mooie sandalen. Mijn hele spaarpot van fl 17,98 ging eraan en ik was trots op mijn gebaar van onafhankelijkheid. Ik weet nog precies hoe mooi ze waren. Het tweede paar schoenen dat ik nog precies herinner......., daaraan kwam ik op een iets minder eerlijke manier en ik zal je nu de details opbiechten. Het was herfst 1960 en had dat jaar in Canada op een ranch gewerkt als cowboy, maar ja, in de winter is er minder werk en dit hield in dat ik in de stad een baantje moest vinden. Een wat moeilijk jaar was dat, maar voor 'n jonge kerel is dat wel karakter bouwend. Mijn huisbaas nodigde me uit om een avondje te gaan drinken en kaartspelen bij een zgn.'bootlegger'. Ergens diep in de binnenstad op 'n tweede verdieping klopten we aan. Binnen hing de rook zo dik als havermoutpap. Ik wilde wat de kat uit de boom kijken in plaats van mijn laatste twintig dollar te verkwisten, dus op de achtergrond keek ik toe en kreeg mooi de kans om de keerzijde van het leven wat te bestuderen. De mannen zaten intens aan een drietal kaarttafels te pokeren en ik bespeurde van mijn positie een kerel op de divan. Deze man lag languit duidelijk een roes uit te slapen en wat me opviel was dat hij zeer net was gekleed. Mooi grijs pak, met glanzend schoon schoeisel van mooi bewerkt oxblood leer. Het marque "Hart" was duidelijk te lezen aan de onderkant. 'Zeker bankdirekteur', dacht ik tot mezelf. Ik droeg uitgetrapte schoenen die niet alleen bovenaan een gat hadden om erin te komen, maar aan de zolen ook, gaten de grootte van een 'riks'. Ze waren zwart en onbewerkt, maar wel van dezelfde maat als die van de dronkenlap op het bankstel. Verder was iedereen geobsedeerd met het pokeren en het vergde maar een paar minuten om onbetrapt van schoeisel te ruilen met de bankdirekteur. Zo'n anderhalf uur later stonden we weer buiten en, eenmaal onderweg, liet ik de huisbaas mijn beide aanwinsten zien. Hij reed bijna de stoep op van het lachen: "Dan heb je heel wat beter geboerd dan ik vanavond. Ach, dat is een klier, die kerel, zit altijd op te scheppen over hoeveel hij verdient in de makelaardij. Nee, dit is kostelijk, zeg. En hij heeft er helemaal niks van gemerkt? Nou, hoe legt ie dit uit aan z'n vrouw, he?" Onderweg naar huis kon hij maar niet stoppen met af en toe lekker even te schateren van 't lachen. Ik heb die schoenen nog vijf jaar mogen dragen, in groot komfort, met twee verzolingen. Zelfs nu, 46 jaren later, moet ik nog lachen bij de gedachte van de mooie 'Hart' schoenen en de reaktie van 'het bankdirekteurtje', toen hij wakker werd en ging lopen. Had ik er maar bij kunnen zijn. Ik schaam me wel 'n tikje, maar ik vind: "Vel geen oordeel over Uw medemens, totdat gij een mijl in zijn schoenen hebt gelopen".
Dodge Cove, november 2006



Herinnering 25
Tante Ludwina
Tante Luud woonde op de Moreelselaan, schuin tegenover het Centraal Station, in een heel mooi huis. Een soort 'Koningslaan-achtig huis' dat er denkelijk niet meer staat, aangezien er ruimte gemaakt moest worden voor dat lelijke Hoog Catrijn. Haar man was kunstschilder. Tarcisius heette hij, maar hij wilde dat we 'm Oom Cies noemden. Ze waren wel familie, maar een paar takken verwijderd en we zagen ze niet zo heel vaak, al kwam Tante Luud zelf toch wel zo eens in de maand langs. Ze bracht altijd iets mee voor ons kinderen. Stukje speelgoed van het soort, dat een levensduur geniet van twee uur, zelfs in 't bezit van vrij voorzichtige jochies. Niet alleen omdat het van slecht Japans fabricaat was, maar mede omdat de verpakking altijd verraadde dat ze het in de Hema had gekocht. Tante Luud was een aardige, vrolijke en lange slanke dame van vijftig, altijd nogal deftig gekleed. Eén stukje speelgoed, een kleine blikken ambulance, staat me nog helder voor de geest. Er stond onderop: 'Made in Occupied Japan'. Ja, dat wagentje herinner ik me nog heel goed, niet omdat het langer meeging, maar omdat we allemaal zo gelachen hebben, die middag. Het was een zomerse dag, en ze droeg een soort mantelpakje. Grijs, geloof ik. Toen ze ons begroette met een kusje-met-kneepje op de wang, ontdekte ik al dat er iets mis was, maar ik kon alleen maar reageren als een kereltje van zeven, door wat te giechelen, denk ik. Onze moeder was er voor nodig om Tante Ludwina erop te wijzen, dat haar rok van achteren niet helemaal goed zat. Moeders gezicht liep wat rood aan, maar lang zo rood niet als dat van Tante Luud zelf. Voor mij was het de eerste en enige keer in mijn hele leven dat ik een echt korset zag, aan den lijve, den achterlijve. Tante Luud excuseerde zich en kwam momenten later weer het toilet uit, netjes, voor en achter. Maar het gezicht was nog feller rood en ze leek te huilen en lachen tegelijk....."Ik moet er niet aan denken, jongens.....hoe kan me dit nou overkomen....ik had haast om lijn 2 te pakken naar jullie toe, maar eerst even naar het toilet. In mijn stomme haast propte ik mijn rok in het korset. Mooi netjes alles instoppen, weet je. Toen, wat toen.....O ja, Donderdag, de vuilnisbak op de stoep gezet. O.....hoe kan ik zo stom geweest zijn.....er reed nog een bus langs, een NBM naar de Bilt. Die bus was vol en iedereen keek naar mij. Iedereen op die bus lachte 'n beetje en ik had geen enkel idee waarom. Even later stopte Lijn 2. Hopelijk niemand gezien, die ik ken. God oh god, die mijnheer van hier tegenover, die mijnheer Lovendaal, die altijd viool speelt". Tante Luud moest bij deze gedachte gaan zitten en haar beide handen bedekten het rood van haar gezicht. "Hij zat ook op lijn 2, drie of vier stoelen achter me, heeft natuurlijk alles gezien. Jongens, ik schaam me dood, ik schaam me werkelijk helemaal dood, ik ga nooit meer naar buiten". Dat eenmaal gezegd, brak onze moeder uit in een schaterlach, die ik sindsdien nooit meer heb meegemaakt en Tante Luud sloot zich er, eerst weifelend, bij aan. Zelfs onze Vader moest hard lachen en stak een Willem ll op. Er werden talloze tranen gelachen die middag van de speelgoed ambulance uit Occupied Japan, die na twee dagen kapot was. Het korset en al dat lachen, die vergeet ik nooit.
Dodge Cove, oktober 2006

Herinnering 24
Uitzwaaien

In cowboy films zie je standaard aan het slot de hoofdpersoon te paard de ondergaande zon tegemoet rijden. Uitzwaaien, hartelijk afscheid nemen, of desnoods achterom kijken, is er niet bij. Hoe intiem de relatie ook was. Kennelijk past een dergelijke "zwakheid" niet bij een echte held. Het begrip "Partir c'est mourir un peu" zal de stoere kerel heus wel kennen, maar hij zal liever een beetje dood gaan dan zoiets gênants als een sentimentele traan laten en plein publique. De tijden zijn veranderd, maar de restanten houden nog steeds stand.
Het valt me altijd op dat, wanneer men hier op dit continent afscheid neemt van gasten, (die men wellicht jarenlang niet meer zal zien), het afscheidsgebaar zich meestal beperkt tot een 'hug' binnenshuis. Men stapt niet even mee naar buiten om de gasten uit te zwaaien. Dat was wel anders in gezellig Holland, waar ik me kan herinneren dat we met ons hele gezin in het midden van de Mauritsstraat stonden te zwaaien, totdat Oom en Tante bij de Japanse kers de bocht omgingen, de Zwijgerstraat in. Hier in Canada schuiven ze de vitrage niet eens even terzijde om het gezelschap vaarwel te wuiven. Nee, nog voordat de 'vertrekkers' de veiligheidsgordel om hebben, zijn de gastheer- en vrouw al bezig met het opruimen van de kopjes en schotels en je hebt kans dat, tegen de tijd dat de auto de hoek om is, de vaatmachine al staat te ronken. Vreemde gewoonte. Eén, die ik nooit helemaal heb begrepen. Is het een overblijfsel van die stoere cowboy-era? Vooral niet laten merken, hoe leuk je het vond dat Jim en Judy op visite kwamen? Is het een zekere bescheidenheid, een introversie? Of is het zo, dat je je emoties nooit mag tonen aan de buitenwereld? Misschien is het dat. Je ziet hier bijvoorbeeld zelden vrijende lovers op een parkbankje. Dergelijke emoties toon je alleen in de privacy van je eigen huis. Hoe dan ook, ik heb er altijd een punt van gemaakt, daarin verandering proberen te brengen. Ik ben nu veel te oud om op een bankje te gaan zitten vrijen met mijn geliefde, maar, waar ik ook woonde, vertrekkende gasten werden pontificaal uitgezwaaid totdat ze volledig uit het oog verdwenen waren. Als je op de Canadese prairies woont, kan dat bij helder weer een kleine honderd kilometer zijn. Onze kinderen hebben die Hollandse wuifgewoonte gelukkig lekker geadopteerd. Ja, het is een hartwarmend gevoel, wanneer de dochters en hun kinderen ons uitzwaaien, totdat we helemaal aan het eind van de straat zijn. Door het open schuifdak van de auto zwaai ik altijd terug, misschien wat overdreven lang. Meestal stop ik ermee, wanneer ik voetgangers aarzelend terug zie zwaaien. Ik hoop alleen, dat de bedoeling van de kinderen de juiste is. Of is het zo, dat ze zich alleen ervan willen verzekeren, dat we dan ook inderdaad echt eindelijk vertrokken zijn? Soms ben ik wel eens in de war, een beetje.

(Dodge Cove, september 2006)

Herinnering 23
'Gerookte Paling'

Ik herinner me het Centraal Station Utrecht en ben nog steeds niet dol op de sfeer van het huidige Hoog Cathrijn. In 1964 had ik de gelegenheid mijn Canadese vrouw te introduceren aan mijn familie en land van herkomst. Toen de trein perron twee binnenreed klopte mijn hartje van groot voorplezier en over het weerzien van alles dat me vanaf mijn jeugd vertrouwd was geweest. In tien minuten tijd wilde ik haar wat dingen laten zien, ruiken, proeven en ervaren die mij hadden gevormd. Dingen die haar natuurlijk vreemd waren en dus ook weinig zeiden. Daarvan had ik op dat moment geen enkel besef, terwijl zij veel te aardig en goed was opgevoed om mij dat bij te brengen. 
Ik stelde voor in het stationsrestaurant iets te gebruiken, aangezien het toch lunchtijd was. Bovendien wilden we mijn ouders toch niet direct met eters opzadelen, nietwaar. Ik zou haar trakteren op iets heerlijks. Vis eten in Canada was toen nog beperkt tot zalm en forel. Iets dat in de bodem of, erger nog, onder de bodem vertoefde, was niet om te eten en heilbot en zulk soorts werden door de vissers beschouwd als zogenaamde 'by-catch' en teruggeworpen.
Zonder de menukaart te raadplegen bestelde ik dubbele porties voor ons beiden. Een bakje sterke Hollandse koffie (koffie van de NS stond bij iedereen goed bekend) en twee lekkere vette broodjes gerookte paling met een slaatje erbij, alstublieft.

Onder het wachten op de traktatie legde ik het begrip 'paling' uit aan m'n bruid. Ik had dat beter niet kunnen doen, want ze leed sinds onze aankomst in Frankfurt toch al een beetje aan een 'culture shock'. Daar, in de 'Damen und Herren' van het Hauptbahnhof vond haar eerste menselijk contact in Europa plaats. Een boze Putzfrau die weigerde haar haar dringende behoefte te laten doen, als ze niet eerst een Duitse munt in het schoteltje had gedeponeerd. Dankzij een Amerikaanse soldaat, die haar met duidelijk vermaak een 'groschen' gaf, kon ze even later weer glimlachen, kalm praten en grote stappen nemen. 
Het tweede contact verliep veel aardiger. De kelner kwam aan met de paling. Zijn Engels was onberispelijk. Kennelijk een student aan de universiteit, die dit beschouwde als oefening. Met wat overdreven elan sprak hij haar toe: 
"Maar mevrouw, paling is hééééérlijk. En het is voedzaam. Uw lieve man denkt U een beetje te verwennen, hè, mijnheer? Ik kan me voorstellen, mevrouw, dat het idee ervan U niet aanstaat, maar, echt hoor, gerookte paling is een 'delicacy'. Het zou heel jammer zijn als we dit zouden moeten weggooien, heel jammer. Ach, zulke lekkere, lekkere paling."
Hoe hij ook redeneerde, zelfs smeekte, de lekkernij werd geweigerd. Zijn capitulatie volgde ten einde raad: "Vind U het erg, als ik het dan opsmul?"

Met zijn drieën hebben we gezellig aan dat tafeltje genoten. Hij en ik van de paling, mijn jonge Canadese vrouw van het slaatje.
".....Nee, hij studeerde niet. Had vijf jaar bij de marine gediend. Woonde nu drie hoog op de Willem Barendzstraat. Druk aan het sparen voor een Norton motorfiets. Getrouwd? Nee, eerst nog even van het leven genieten, haha."
Had ik een kristallen bal gehad, Ik zou hem verteld hebben, dat die paling van fl 3,50 de kg, veertig jaar later bijna niet meer te krijgen zou zijn en in China zelfs een prijsniveau zou bereiken van maar liefst duizend Euro voor diezelfde kilo. Zilver is niet eetbaar, maar wel goedkoper.

(Dodge Cove, november 2004)

Herinnering 22
Laatste motorfiets

Bijstaand kiekje is denkelijk mijn laatste motorfiets. Over de jaren heel wat afgereden met deze mooie Goldwing. Heerlijk, dat gevoel van vrijheid, misschien wel de ‘Last Frontier’ voor de moderne mens. Maar ik besloot hem vorig jaar van de hand te doen, want hier op ‘t eiland is er geen weg om te berijden, dus hij stond eigenlijk een beetje weg te roesten op het vasteland. Ik heb er een kerel uit Alaska mee verblijd. Mijn allereerste ‘motorfiets’ kreeg ik toen ik vijf was.
Een mooie kleine rooie fiets was dat en ik leerde van mijn maatjes, dat je met een wasknijper en een stukje karton heel lekker motorfietslawaai kon maken. Het leuke is, besef ik me net, dat ik op mijn 5e net zoveel heb genoten van dat nepmotortje als op mijn 50-e van de echte. Wat is het leven toch wonderbaarlijk! De eerste fiets met een echte motor was een Solex. Piet Heijmerink had een Berini en in 1956 zijn we samen naar Duitsland getuft. Bij Krefeld gingen we een plekje zoeken op het kampeerterrein, maar er bleek geen vierkante meter onbezet. We keken wat rond en vlakbij stond een klein groen tentje, wiens eigenaren, twee meisjes van onze leeftijd, net wegliepen, denkelijk het dorp in. Piet en ik besloten ons tentje pal over die van hun heen te zetten. Hun tentje was absoluut niet meer te zien. Het was gewoon leuk, vonden we en we schaterden allebei al bij de gedachte ervan. Wie weet waar het toe zou leiden, hè? Voor het avondeten kwamen de meisjes terug en hun haast wanhopige speurtocht was ons vertier voor een minuut of tien, maar toen ze op het punt stonden om de camping ‘Uberhauptmannsturmbefehlhaberkwartierleutnantmitwaffen’ erbij te halen, hebben we de beide meisjes benaderd en ze vatten het grapje op, precies zoals het bedoeld was. De rest van de week daar hebben we best wel pret gehad met deze twee jongedames, op een overigens vrij onschuldige manier hoor. De terugrit naar Utrecht ging prima, maar Piet’s Berini was sneller dan de Solex en toen ik vier uren later dan hij op de Dillenburgstraat arriveerde, constateerde ik dat hij mijn vriendinnetje, Marliesje Covers, al over het hele avontuurtje had verteld. Zij boos op mij, en ik kwaad op Piet, die er vervolgens met haar vandoor is gegaan die zomer. Vond ik niet echt leuk van hem. Oh, het leven kan hard zijn.

(Dodge Cove, oktober 2004)

Herinnering 21
Solo

Vandaag op de Canadese radio een leuke kleine verrassing, in de vorm van 'n paar stukjes Dixieland Jazz, gespeeld notabene door de "Dutch Swing College Band". Dat was verdorie mijn favoriete band toen ik nog op school zat en ik heb ze in minstens veertig jaar niet gehoord. Ze speelden ook nog leuke deuntjes... Jazz rendities van Hollandse kinderliedjes, zoals
'Zeg, Kwezelke, wilde gij dansen' en 'Drie paar klompen' en nog een stel. Wat een enorm origineel idee, vond ik, en niet alleen origineel, maar ook 'marktvernuftig', want voor de Hollanders zijn het herkenbare stukjes nostalgie en voor het buitenland brokjes jazz, die ze nog nooit hebben gehoord, natuurlijk.
In mijn laatste schooljaar zat ik ook in een bandje. We speelden Dixieland en New Orleans Jazz. Goed waren we niet, maar enthousiast wel. We stelden voor om op het schoolfeest te spelen. We oefenden hard, maar het scheen weinig kwalitatief verschil te maken en een week voor het grote gebeuren kregen we koude voeten van jewelste. We moesten iets verzinnen en we kozen dan ook de meest voor de hand liggende oplossing: de ouwe getrouwe platenspeler.
Op de Zaterdagavond in kwestie traden we op en we hadden een stapel '78 platen van de 'Dutch Swing College Band' klaar staan achter het gordijn, platenspeler en gordijn werd bediend door de reserve drummer.
Het ging allemaal heel goed voor een minuut of tien. Ik speelde de piano. De 'crowd' was enthousiast, ze klapten en ze dansten en wij, de musici, verloren al gauw dat misselijke gevoel van nog geen kwartier geleden.
Het is natuurlijk HEEL belangrijk, dat je het juiste instrument bespeelt op het juiste moment. Mijn minuut van glorie, Le Grand Solo, was in aankomst, drie, twee, een... Nu! Ik bespeelde die toetsen als een bezetene, toch voorzichtig genoeg, dat de piano geruisloos bleef, om ons geheim vooral niet weg te geven.
Ik merkte plotseling, dat men niet meer klapte, niet meer danste. Men schreeuwde en er vlogen dingen langs m'n oren, proppen papier, een schoen, een atlas zelfs en enkele jongens begonnen het platform te beklimmen. Nog heel even speelde ik nog enthousiaster, maar dat hielp niet. De gordijnen gingen dicht en de saxofonist greep me bij mijn haar en ik viel van de kruk af. Over al dat lawaai in de zaal heen hoorde ik hem schreeuwen: "Dat was MIJN solo, man!!!"
Onze band is nooit een echt succes geworden. Het is zelfs zo, dat we de volgende dag al niet meer bestonden. Ik speel de piano bijna nooit meer, tegenwoordig, want ik weet nog steeds niet helemaal zeker of het mijn beurt wel is.

(Dodge Cove, juli 2004)

Herinnering 20
Zwemmen in 1950
Eens per maand ging ik zwemmen met Pa. Heel vroeg in de ochtend op en om half acht stonden we voor het zwembad 'Tim', later bekend als "De Kikker". Wat een 'prachtig' zwembad was dat. Kostte een kwartje toegang en binnen het poortje kon je voor 'n stuiver dropveters, droppoeder of salmiakjes kopen. Ik was niet zo'n zwemmer, maar toch was het altijd leuk om te gaan zwemmen daar, vooral op een hete zaterdag, liefst met een stel vrienden. Een 'prachtig' zwembad, zei ik daarnet, maar het was allemaal primitief en het zou de maatstaven van moderne hygiëne en volksgezondheid niet meer doorstaan. Daarom bestaat het denkelijk ook niet meer. Het water werd direct 'getrokken' uit de Kromme Rijn en ratten kregen gratis toegang, want die konden de autoriteiten niet met alle succes weerhouden. Maar het was alles zo "au naturel". Als je wilde zonnen na of voor het zwemmen, kon je op een stukje gras van één hectare achter het zwembad terecht. Het geheel was dus een soort "spa", niet alleen maar een zwembad. Alles bestond uit houten plankjes, staat me bij. De hokjes waar je je kleren uittrok en ook achterliet, de looppaden om het bad heen, zelfs de snoepwinkel, en het hoofdgebouwtje, waarin een waakjuf, die ook een beetje op een lat leek, lang en dun, met een gelaat als gekerfd van niet al te edel dennenhout. Al die honderden latjes overal, dat staat me goed bij, deels omdat iedereen stuivers en soms een dubbeltje verloor tussen die plankjes in. Als het een kwartje betrof, betekende dit een kleine ramp en was de strop genoeg om onder de gebouwtjes te kruipen en te zoeken, veelal zonder succes. Of je vond een stuiver waar je een kwartje had laten vallen. Met modder bedekte knieën kwam je weer tevoorschijn en dan moest je d'r maar weer even in duiken.
Het was allemaal zo eenvoudig. Er was ook nog een overdekt zwembad, "Ozebi" geheten. Dat lag op de Biltstraat, maar ik vond dat maar niks. Te kunstmatig, met al die steriele tegels, om het maar niet te hebben over de antiseptische chloorreuk. Ik ben daar maar een keer of drie gaan zwemmen. Nee, "Tim" was De Plek bij uitstek.
Jammer genoeg kwamen er soms gevallen van polio voor en de ratten werden ervan verdacht het te verspreiden, geloof ik. En oh ja, de beruchte "ziekte van Weil". Alweer de rat! Wanneer "Tim" uiteindelijk de poorten gesloten heeft is me niet bekend, maar het was het einde van een era, wat ons betrof. Zelfs nu, als volwassene, vertik ik het om in een beschaafd, betegeld zwembad te zwemmen. Ik vind altijd wel een riviertje of een vennetje op de heide. En als die ooit droog komen te liggen, dan hou ik maar op met het hele zwemmen.

(Dodge Cove, juni 2004)

Herinnnering 19
SPECIALE AANBIEDING! VRIJDAG 12 FEBRUARI 1937

Prinses Juliana was net een maandje ervoor gehuwd met Bernhard von Lippe Biesterfeld. Wat een energieke en sympathieke koningin zou zij later worden. Gekondoleerd met haar overlijden. In mijn paperassen kwam ik een paar stukjes papier tegen, waaraan de wat oudere lezers van ‘De Mauritsstraat’ misschien hun hartje even kunnen ophalen. Voor mij althans zijn het wel leuke stukjes nostalgie. Niet alleen de informatie zelf, maar ook het taalgebruik, zo heerlijk plechtig? Doet je glimlachen.

klik!

Maar die prijzen: en als je dan fl.1,50 aan boodschappen deed, kreeg je er nog een onsje bonbons gratis erbij. Wat kost een ons bonbons tegenwoordig? Echte Didamse roomboter voor 83 cent per pond. Het valt me ook op, dat smaken nogal wat veranderd zijn, want wie eet er nog hoofdkaas, ossetong of balkenbrij en bestaat Juliennesoep eigenlijk nog? Ik haal nog wel eens hoofdkaas bij de supermart, maar de kinderen halen hun neus ervoor op. Die telefoonnummers vind ik ook wel grappig: 10701. Die nummers staan nog onuitwisbaar in mijn hersenen gegrifd. Mijn vriend Piet Heymerink op Hoek Koningslaan/Dillenburgstraat: 10659. Wonderbaarlijk, dat long-term memory. Dikwijls moet ik over mijn huidige nummer heel even prakkezeren... Ligt de ziekte van Alzheimer in mijn verschiet? Ach, ook dat is niet zo heel erg, denk ik dan, want iedere dag ontmoet je weer nieuwe vrienden. Tot de volgende keer dan maar weer, tenzij ik jullie adres helemaal vergeten ben.

(Dodge Cove,
april 2004)

Herinnering 18
Paard doodgeschoten nabij het Rietveld-Schroeder Huis

Vanmiddag zat ik te kijken naar een kiekje van het Rietveld-Schröder huis. Eigenlijk wel een staaltje van architectuur, als je bedenkt dat het uit 1928 stamt, hè? Of je het nu mooi vindt of niet. "Gezellig" kan ik het niet noemen, want daarvoor heb je kleine raampjes nodig, mijns inziens. Maar ja, die periode zal wel een van vooruitstrevendheid en modernisme zijn geweest, zoals de hele 'Bauhaus' beweging. Enfin, daarover kan ik niet oordelen, want ik was er nog niet. Wat ik nog wel weet is, dat dat lelijke viaduct er ook nog niet was. Je kon gewoon de grote weg oversteken. Onvoorstelbaar! Veel meer voetgangers staken de snelweg over, dan er auto's langs reden. Denk maar aan al die soldaatjes, beschoten of niet, van de Kromhoutkazerne. Maar er kwamen denkelijk toch genoeg ongelukken voor, dat men voor een beveiliging koos.

Er gebeurde één dodelijk ongeluk, in het jaar 1948, dat me nog helder voor de geest staat. Dodelijk, niet voor een mens, maar voor een groot Belgisch trekpaard. Op een vreemde manier, iets heel, heel ergs om aan te zien, bijna nog tragischer dan een menselijk slachtoffer, want dit dier had niet beter kunnen weten. De politie bedekte het paard ook niet, zoals ze een mens zouden hebben bedekt met een deken.

Dit paard lag er maar. De schuldige vrachtwagen stond iets verderop langs de weg, op het gras en een klein meisje naast me vroeg haar moeder steeds maar waarom die vrachtwagen zo gemeen had kunnen zijn. Het grote bruine dier lag midden op de weg en het probeerde steeds op te staan, maar je kon zien, dat dat nooit meer zou lukken. Zijn hoofd wilde wel omhoog. Het dier hinnikte van jewelste en de ogen puilden uit. Ik zie dat hoofd nog voor me. Een mooie evenwichtige witte bles, van voorhoofd tot neus. Het meisje huilde nu, maar de moeder bleef maar kijken. Vond ik stom, maar ik zei niks. Ik zelf kon ook niet weglopen, al wist ik ergens dat dit iets was, dat ik misschien beter niet had kunnen zien. Het viel me op dat het reusachtige dier alleen met de voorbenen nog kon trappelen en je probeerde telkens maar weer met haar mee op te staan. Het wegdek was rood rondom. Op het laatst kwam één van de vier Rijksagenten met zijn pistool. Iedereen verstokte heel even, niet zozeer vanwege de knal die niet eens zo hard was, alswel door het besef dat een leven, het leven van een edel, zachtaardig groot dier, onherroepelijk tot halt werd geroepen.
Het laatste beeld was de takelwagen en de twee mannen met blauwe overals die de grote weg weer schoon schrobden. Moeder en klein meisje vertrokken, gelijk de meeste andere toekijkers. Het kind huppelde weer opgewekt aan moeders hand, tranen gedroogd door de sussende woorden van haar moeder, woorden die ook een echo waren van mijn eigen kinderlijke gedachten: "Hemel". "Geen pijn meer". Woorden die het huppelen hopelijk weer mogelijk maken.

(Dodge Cove, maart 2004)

Herinnering 17
ROLSCHAATSEN IN 1952

De rage was rolschaatsen. Iedere jongen en heel wat meisjes deden eraan mee. De Rolls Royce van rolschaatsen was het merk 'Hudora'. Je ouders moesten er bemiddeld voor zijn, denk ik, want de enigen die Hudora schaatsen bezaten, waren de twee zoons van de familie Ullmann, die vlak naast de Heilig Hart kerk woonden. Wij vonden die huizen vrij lelijk, ongezellig, en ze deden ons denken aan Tuindorp. Maar dat ze luxe waren, hoefde niemand ons te vertellen. Wij -niet zulke rijke kinderen- namen genoegen met 'Gloria' schaatsen, die ook heel goed waren. Voor het rolschaatsen was de Stadhouderslaan de straat bij uitstek. Het asfalt was mooi glad, want het was nog niet zo oud. En dat niet alleen, je kon af en toe ook lekker 'Lijn 2' nemen. Dat wilde zeggen, dat je je liet trekken door de bus. De chauffeur moest het niet kunnen zien, dus je moest de bumper in het midden vastgrijpen, waar de achteruitkijkspiegel niet kon reiken. Meestal begonnen we bij de hoek van de Dillenburgstraat en het was zo lekker de bocht om te gieren net voor het Rosarium. Wanneer de bus dan rechts afzwaaide richting Biltstraat, lieten wij los en sjeesden op eigen kracht verder om de rotonde heen. Terug naar huis hielden we meestal een wedstrijdje langs die niet-zo-mooie-maar-dure Tuindorpachtige huizen en dan bij de Koningslaan de stoep op, bij het, ook voor ons jeugd, beruchte huis van Mussert, daar op de hoek. Op de stoeptegels maakten de stalen wielen van je schaatsen het geluid van een elektrische trein op snelheid….tikketik, tikketik en je voelde het in je voeten als een soort massageprikkel.
Er waren denkelijk heel wat mensen die het niet zo leuk vonden en bij ons in de winkel kwamen klagen. Op een dag heeft mijn vader het Stadsbestuur van Utrecht zo gek gekregen om de weg door het Wilhelminapark te asfalteren. Ja, sorry allemaal, maar het is mijn Vaders schuld, dat het niet meer een liefelijke grindweg is. Dus waren we eventjes verplicht daar te schaatsen. Pa was waarschijnlijk heel trots op zijn prestatie, ongetwijfeld voor elkaar gebokst door de pressie van wat mopperige invloedrijke burgers aan de Koningslaan. Maar voor ons was het knudde….Volwassen mensen moeten niet gaan rommelen met de wereld van ons jongeren. Niet alleen ruïneerde het nieuwe plaveisel de metalen wieltjes omdat het slecht beteerd was, met allerlei grind erdoorheen, maar het was gewoon saai, omdat het MOCHT! Speelplaatsen en zulk soort georganiseerde dingen pasten niet bij ons vrijbuiters. Binnen korte tijd reden we weer lekker overal waar het niet mocht. En jullie vinden het best fijn dat die weg door het park geasfalteerd is, toch?

(Dodge Cove,
februari 2004)

Herinnering 16
Het Mooiste Meisje Op De Hele Wereld

Voorjaar 1950. De kastanjebomen in het Wilhelminapark deden denken aan kerstbomen met hun grote witte kaarsen en de grond was besneeuwd met talloze witte krokussen. De eenden in en rond de vijver waren vergekt door de lentedrang. Ik had wel eens medelijden met die vrouwtjeseenden, die onder die gemene woerden soms leken te verdrinken. En ik was verliefd...

"Ariette" was ook tien. Ze zag er uit als een porseleinen popke, een tenger Royal Doulton popke. Sprak geen woord Nederlands en ik welhaast geen Frans. Ik geloof dat ik Vlaams tegen haar sprak, louter en alleen omdat het zachter van hart klonk, liever. Zo van: 'Hoe heet Ge, Zulle'? Haar naam was muziek voor het oor: "ARIETTE DE JOSIPOVICI". Op onze eerste rencontre, op de trottoirtegels van de Koningslaan, was ik gelukkig heel wat langer dan in werkelijkheid omdat ik op mijn Gloria rolschaatsen stond. Ik voelde me een hele kerel en aarzelde om de schaatsen af te doen, want ik was redelijk minuscuul voor mijn leeftijd. Ik mocht mee naar binnen, waar me een eigenaardige geur tegemoet kwam. Een odeur die ik later steeds nostalgisch associeerde met deze puppy-love. Rioolgeur, gemengd met een cocktail van mufheid, muurschimmel, meeldauw en Airwick. Maar voornamelijk rioolgeur! Het trof mij op een plaisante manier. Ze woonde 'En Pension' op Koningslaan 13, in het sousterrain. De maaltijden werden verzorgd en gebracht door het cateringbedrijf "Huize Lemmers" op Koningslaan 1. Haar moeder was een mooie en statige vrouw, maar Vader ontbrak.
Papa was thuis gebleven, in Frankrijk en Zwitserland en Italië. In komende dagen gaf Ariette me te kennen, dat haar vader arts was, in een dorp bovenop een berg, de Mont Blanc. Of is het Mont Cenis, waar zo'n interessant, verwarrend Drielandenpunt ligt? Ariette vertelde me dat haar Maman ziek was en dat ze in Holland een kuur zochten. Op haar vraag waar ik woonde en wat mijn Papa deed, zei ik dat wij handelden in 'Comestibles'. Misschien waren we ook wel duurder dan een gewone kruidenier. Ik was blij kennis te hebben van dat woord, dat immers in grote dikke letters op onze bakfiets stond geschilderd. Iedere dag speelden we in huis, altijd hetzelfde spelletje: 'Mikado'. Buiten zwommen voor Ariette's huis de eenden in het slootje rond. We telden een moeder met 8 kleintjes. Na een week zagen we er zes. Iedere dag hadden de ratten er weer één te pakken. Tegen de tijd dat er nog maar twee over waren, vertelde Ariette de Josipovici mij, dat ze overmorgen terug zou gaan naar Papa. Maman was niet beter geworden. De kastanjebomen waren al helemaal kaal toen ik een postkaart kreeg uit het dorp waar Ariette woonde. Geadresseerd aan: "Jean Ypma à Epicerie Ypma, Dillenburgstraat 9."

Herinnering 15
Oud en Nieuw in 1950, "Sleutelknallen"

Aantrekkelijker nog dan de oliebollen en de appelbeignets voor ons bengels van rond de tien jaar was het vooruitzicht van "rotjes, knalletjes, vuurpijlen, gillende keukenmeiden". We gingen meestal naar een paar winkeltjes op de Amsterdamse Straatweg om ze te kopen, waar men een betere keuze van knalwerk had en iets lagere prijzen, zei men. Op de avond in kwestie had ieder zelfrespecterend knaapje zijn zakgeld van heel december gespendeerd aan vuurwerk. Soms zelfs nog wat meer dan de vier gulden die je opgespaard had. Om een uur of elf mocht je al op straat, als je wat moderne ouders had. Er was al allerlei vuurwerk aan de gang, zo niet in de Mauritsstraat zelf, dan wel in een wijk verderop. De volwassen mannen waren ook vrijgelaten door het vrouwenvolk en wij jongeren lieten de grote heren zien wat we allemaal in ons papieren zakje hadden. We moesten natuurlijk wel even naar binnen, om het precieze tijdstip van de jaarwisseling in de familiale kring te vieren, maar een minuutje later waren we weer de straat op. Ik vond de gillende keukenmeiden het allerleukst, want je wist nooit welke richting ze kozen voor hun ontsnapping. Je moest af en toe op en neer springen om ze te ontwijken. Soms fietste iemand, al vloekend, langs omdat er weer zo'n rotding afging vlakbij zijn voorband. Die late fietsers reden als dronkemannen door de straat, zwabberend van links naar rechts om dat verdomde vuurwerk te mijden. Wat een geknal, je oren suisden de volgende dag nog na. Wanneer het allemaal voorbij leek te zijn, ging je als jochie op zoek naar het niet-afgegaane vuurwerk. Rotjes, wier lontje voortijdig uitbluste of zo. Gevaarlijk werk, dat wist je zelf ook wel, maar de wereld was nog niet zo gevaarbewust als nu. Nog gevaarlijker was het sleutelknallen. Als je geen vuurwerk meer had, kon je nog heel hard lawaai maken met een ouwe huissleutel, (zo één met een lange holle steel, die je nu haast niet meer ziet). Daar knoopte je een touwtje aan, en aan het andere einde van het touwtje bevestigde je een grote dikke spijker, die mooi in die sleutel paste. Dus, je had een soort schoudertas. Het knallen werd veroorzaakt door luciferzwavel. De loop van de sleutel vulde je met zwavel van luciferkoppen, een stuk of vijf, zes. Dan, voorzichtig, het scherpe eind van de spijker erin. Voorts, alsof het inderdaad een tas was, zwaaide je het geheel eerst achteruit, dan voorwaarts, zodat de spijkerkop tegen een bakstenen muur sloeg. De knal was van een respectabel kaliber. Meestal was de sleutel aan gruzelementen, en menig jochie is 'n oog kwijtgeraakt door vliegende stukjes staal. Dat weet ik wel zeker. Maar gelukkig nooit één van ons makkers. Voor je het wist was het tijd en werd je naar binnen geroepen. Terwijl je in slaap probeerde te vallen, hoorde je nog overal in de stad geknal. Op Nieuwjaarsdag ging je weer op pad met je maatjes, om nog meer onontploft vuurwerk op te sporen, maar de sfeer daarvan was niets vergeleken met de nacht van Oud- en Nieuw!

Herinnering 14
“De Inbreker”

In 1957 was ik leerling op de Middelbare Landbouwschool in Utrecht. Gedurende het zomerhalfjaar moesten alle studenten een practicum volgen, door op een waarlijk agricultureel bedrijf te werken. Zo werd ik door de familie Rutte ingehuurd, een klein gezin. Aardige mensen, die me goed en eerlijk behandelden. De boerderij was in de nog vrij nieuwe Noordoostpolder, tien kilometer voorbij Emmeloord. In de weekenden mocht ik naar huis. Soms nam ik bussen en treinen, Emmeloord, Kampen, Utrecht, maar veelal was het meer avontuurlijk om gewoon het hele traject op de brommer af te leggen. Alhoewel, ‘brommer’ is wat sterk uitgedrukt. Er waren toen eigenlijk maar vier soorten brommers: de ‘Kaptein Mobylette’, de NSU, de Berini en de Solex. De Solex was mijn trots. “Niet snel, maar wel langzaam.” Op die leeftijd is lawaai een vereiste, dus had ik de uitlaat eraf gesloopt en met een heleboel verbeelding waande ik mezelf zo op een Harley Davidson. Na zo’n lange tocht kwam ik meestal vrij moe thuis. Als ik dan zondagsavonds weer terug moest, kauwde ik op koffiebonen om wakker te blijven.
Het was eind juni, even na enen in de nacht. Pikkiedonker dus. Ik was doodop en niet meer al te alert. Emmeloord lag tien minuten achter me en ik kende de lange eentonige weg al goed genoeg om met één oog dicht te rijden. “Mmm, over tien minuten lig ik lekker in mijn nest”, dacht ik. “We zijn er bijna.” Alle boerderijen in die omstreken zijn identiek: karakterloze betonbouw, geen huisnummers. Even goed uitkijken…..de vierde boerderij aan de rechterkant. Ja, hier moet het zijn. “Thuis”. Ik fietste zachtjes het erf op, deed de motor uit. Iedereen sliep, alles was donker. Heel zachtjes opende ik de deur en sloop de trap op. Tandenpoetsen komt morgen wel. Mijn ogen waren al gewend aan het donker. Ik legde mijn portemonnaie op het kastje naast mijn bed. Nog even een geeuw en een strek alvorens erin te duiken. Ik zag iets op het bed. Nee, niet iets, maar Iemand. Een mens. Een man. Twintig centimeter van me af, ik kon zijn neusharen zien. Ik kende hem niet. Ik stond daar, in één klap klaarwakker. De man lag niet alleen. Er lag een vrouw naast hem. Godverdomme!
Zo zachtjes als ik naar boven was gekomen ging ik als een speer naar beneden. Het leek alsof iedere trede een scheur in het hout had. Ik haalde pas adem toen ik weer veilig buiten op het erf stond, maar mijn knieën hielden pas op met knikken toen ik eenmaal onder de juiste dekens lag, twee huizen verderop.
De volgende ochtend kreeg de baas bezoek van een buur. Daar stonden ze in de hal en ik werd geroepen. De baas had een portemonnaie in zijn handen. Ik greep naar m’n vakante achterzak. Uiteindelijk werd er gelachen. Eerst door hun tweeën, daarna door mij, maar lang niet zo spontaan en uitbundig. “Hoe je ongemerkt langs Hektor in de binnenhal bent gelopen mag Joost weten, maar als je als boer faalt, kun je altijd nog inbreker worden, Jan”. Toen we de buur uitzwaaiden, zag ik Hektor achterin in de auto liggen. Een gigantische Duitse herder met een stekelriem om zijn nek. De baas vertelde dat Hektor ‘s nachts in de hal slaapt, omdat het te gevaarlijk is hem buiten op het erf te laten. Ik geloof dat ze tegenwoordig in de Noordoostpolder de deuren ‘s nachts op slot doen, maar dat heeft niks met mij te maken.

Herinnering 13
Naar de Kerk

Deze kerk bestaat niet meer. Het was een mooie grote houten RK kerk, voor de indianen gebouwd, rond 1890, op een eilandje hier niet zover vandaan. Afgebrand, misschien door de indianen zelf. Jammer.
De verschillende religies concurreerden behoorlijk met elkaar in het begin van de “blanke beschaving” hier.
Op het ene eilandje een RK, op een ander een Anglicaanse en elders weer een Presbyteriaanse kerk.

Wij waren vroeger lid van de Heilig Hart Kerk, net voorbij het Wilhelminapark. De kapelaan verbood ons kinderen ooit de Anglicaanse Kerk binnen te treden want (echt waar!), God was dan wel overal aanwezig, overal ter aarde, in het hele universum zelfs, behalve op één plek en dat was de Anglicaanse Kerk! Als klein kereltje vond ik dat bespottelijk. Toen Jan Kees Moser, een protestantse vriend, me vroeg hem eens de binnenkant van de Heilig Hart Kerk te laten zien, nam ik mijn wraak op de kapelaan en zijn geboden. De deuren stonden toen nog altijd open, je was altijd welkom om te bidden. Eenmaal binnen, bracht ik mijn vriend behoorlijk in de war door zogenaamde regeltjes te bedenken waar je aan 'behoorde' te voldoen. 'Doe mij maar gewoon na' zei ik, 'dan snap je het vanzelf'.
Bij het wijwaterbakje waste ik mijn gezicht. Zo ook Jan Kees. Ik rende driemaal rond het altaar, met Jan Kees in mijn kielzog. Nu moeten we voor het altaar op de grond gaan liggen, tweemaal rollen en viermaal hardop lachen. Hij gehoorzaamde braaf, en ons gelach weergalmde door de hele kerk. Vervolgens brachten we een kaars uit de grote kandelaar naar de andere kant. We liepen helemaal rond alle banken en daarna weer terug naar dezelfde plek. 'Als je nu een kwartje deponeert voor de biechtstoel, gewoon op die witte tegel, dan zijn al je zonden vergeven', zei ik. 'Maar ik heb geen kwartje, alleen maar een duppie', antwoordde Jan Kees, nu een beetje angstig. 'Doe dan maar een duppie. Als laatste conventie moeten we voor het beeld van de Heilige Maria vlakbij het altaar gaan staan'. We liepen ernaar toe. 'Nu moet je me nazeggen: Heilige Maria, ik Groet U en ik ben en blijf Rooms Katholiek'.
Jan Kees ging bijna nooit naar de kerk, maar ineens bleek hij getrouw en zwaar Hervormd.
'Dit kan ik niet doen. Mag ik niet doen. Echt niet. Ik moet naar huis'.
Onderweg naar huis liep hij vrij snel. Ik kon hem maar net bijhouden.'Ik wist niet, dat jullie Katholieken zoveel moesten doen', hijgde hij. 'Ik ben blij dat ik Protestant ben.'

Herinnering 12
De Sigarenboer

In 1987 had ik het goede geluk een paar jaar terug te zijn in Utrecht. Een jong jochie was ik zeker niet meer, maar dankzij het prachtige gevoel voor humor, dat mijn vriendin bezat, haalden we nog steeds graag van die leuke grapjes uit, al waren we boven de 45. Staat er in de Bijbel niet iets van: "Zo Gij niet als kinderen zeit, zult Gij het Rijk der Hemelen niet binnentreden?" Het was op een zaterdagochtend. Ik had wat een pestbui. Het regende en ik verlangde naar de Canadese zonneschijn.

We moesten bij de 'sigarenboer' even een pakje sigaretten halen, op de hoek van de Maurits/Dillenburgstraat. Mevrouw de Munk runde dat vrij onrendabele winkeltje. Een aardige vrouw met drie kinderen en een man die veel meer van voetballen hield dan arbeid. "Dag Mevrouw de Munk, hoe staan de zaken?" Mevrouw de Munk mocht graag klagen over dit en dat, vooral over de overheid en onze machteloosheid er tegenover. "Ach, de belastingen, hè?" merkte ze op met een lang gezicht. "Je weet het, ieder jaar omhoog, en ze verzinnen steeds weer nieuwe dingen om te belasten. Straks moeten we nog betalen voor het ademhalen." Ik keek mijn vriendin aan en we voelden, dat het tijd was voor een klein grapje Al ging dat dan ten koste van Mevrouw de Munk. Het zou onze dag in ieder geval wat zonniger maken. "We weten er alles van, Mevrouw de Munk. Pakje Stuyvesant graag." "Heb je het al gehoord?" vroeg m'n maatje. De wenkbrauwen van Mevrouw de Munk trokken meteen op. "Nee, wat dan?" "Nou", ging m'n metgezel verder: "We hebben dit pas net gehoord hoor, en het schijnt pas met ingang van 1 januari in te gaan. Die nieuwe belasting." "Wat, NOG weer een nieuwe belasting?" Ik had intussen al wat bedacht en nam het roer over. "Ja, die cholerelijers. Hoe gaan ze het ook al weer noemen……visitebelasting?

Nee, wacht eens even, CLIENTEN- EN KLANTENBELASTING. Stelletje boeven zijn het!" "WAT"? Waar slaat dat nou weer op?" "Ja, je krijgt eerst wel een meter en die is gratis, hoor. Ze installeren het ding ook nog voor je, hier aan de voordeur". Ik wees in de richting van de deurknop en alledrie keken we naar de deur. Mevrouw de Munk begon boos te kijken. Boos op haar man en de staat en de hele maatschappij en op het kindje Jezus. Zelfs op ons tweeën, á la: "shoot the messenger." "Ja", rondde ik het fabeltje af, "ze heffen met ingang van 1 januari geloof ik een gulden voor iedere klant, die over de drempel komt. Maar ze beloven dat ze het vijf jaar lang op 1 piek zullen houden. Geef me nog maar een pakje Stuyvesant." "Ik ga de hele tent verpatsen", riep Mevrouw de Munk. "Eerst Piet vertellen". Ze deed de deur achter ons dicht en op slot en draaide het bordje in het raam op "gesloten". Voor ons scheen het zonnetje weer, die dag. Lief was het niet, maar wel lachen geblazen.

Herinnering 11
Opvoeding anno 1946

In 1946 kreeg ik een fiets! Een fiets met echte luchtbandjes! Zes jaar oud en ik had mijn eigen kleine fietsje! Nieuw was hij niet, mooi was hij wel zeker. Zo trots als een pauw was Jantje. Het enige dat Vader er nog even op moest zetten waren houten blokken op de pedalen, zodat ik die kon bereiken.
Binnen een paar dagen kon ik er goed mee overweg en het enige euvel waaraan ik leed op dit prachtige menierode paardje was, dat ik geen enkel idee had van verkeersregels. Links, rechts, voor mij was het allemaal onzin, je reed gewoon naar je gewenste bestemming. Dit was in hevige mate zorgwekkend voor Pa en Ma, vooral nu er gestadig aan meer auto's door de straat reden.
Mijnheer Staal had een auto. Een grijze Morris. Hij woonde zes huizen verder op de Mauritsstraat, pal naast het huidige "Huize Bunschoten". Ik kende Mijnheer Staal niet zo heel erg goed. Hij was vrij streng. Marijke Staal was een speelmaatje van me. Wel weet ik, dat de twee vaders een praatje hielden, en besloten mij een lesje te leren. Een les, waardoor ik onverbiddelijk het verschil zou leren tussen rechts en links houden. De conversatie moet ongeveer als volgt zijn verlopen:"Als U hem nou een klein tikje kunt geven met Uw bumper, Mijnheer Staal. Niet te hard, natuurlijk….nou ja, U begrijpt me wel." "Mijnheer Ypma, dit is een vreemd rekwest, maar ik kan me goed voorstellen, dat U zich zorgen maakt over zijn roekeloosheid. Met enige aarzeling ga ik ermee akkoord."
Diezelfde week nog, toen Mijnheer Staal van zijn kantoor thuis kwam, zag hij mij rijden op m'n rode ros. Pal aan de linkerkant van de straat. 'King of the road'. Maar niet lang. Waar de auto ineens vandaan kwam, mag Joost weten, maar ik kreeg me een stoot die mijn snelheid plotseling verdubbelde en het enige dat me bijstaat is, dat ik ineens aan de overkant van de straat belandde. Daar zorgde de stoeprand ervoor, dat ik over de kop ging en dat ik even later jankend naar huis rende, met een gescheurde broek en een paar bloedende handen. O ja, Mijnheer Staal kwam even later mijn fiets thuisbrengen. De verbogen voorvork moest gerepareerd worden. De preek, die ik kreeg was niet eens nodig. Jantje had zijn les geleerd.

Herinnering 10
SCHOLLETJE TRAPPEN in januari 1950

Vol verwachting zitten wij te wachten op het goede nieuws. Juffrouw Visser heeft moeite onze aandacht te houden. De wandklok geeft kwart voor twaalf aan en we verwachten iedere seconde dat de hoofdonderwijzer zal kloppen en de klas onderbreken. Ja, we hebben geluk. De zachte klop. Juf doet de deur open en Mijnheer Janssen fluistert iets in haar oor. Zij kijkt op haar horloge en op de wandklok, dan, na een korte aarzeling, kucht ze even en dan komt haar aankondiging: "Kinderen, vanmiddag hebben jullie ijsvrij." Gejuich. "Stilte, kinderen. Allemaal linea recta naar huis, je weet wat dat betekent, hè? Niet door de stad slenteren, direct naar huis. Vergeet niet je huiswerk voor morgen en niet rennen op de gangen."
Het is 's morgens twintig minuten lopen van huis naar school, maar dit keer, huiswaarts is maar de helft zo lang. Ik ren de Deken Roesstraat af naar de Maliebaan, steek het spoor over en bereik in een mum van tijd het Rosarium. De klok op de toren van de Heilig Hart Kerk wijst vijf-over-twaalf aan en nog geen minuut verder sta ik op het ijs van het slootje langs de Koningslaan.
Prachtig ijs. Zwart, doorzichtig, geen krasje erop, perfect om op te schaatsen. Talloze 'dubbeltjes' in het ijs, zo noemen we de luchtbelletjes. Voor het bruggetje ga ik eraf en ren de Dillenburgstraat op. Hijgend vertel ik Moeder, dat ik geen tijd heb om te eten, want we hebben IJSVRIJ, maar ze laat me pas gaan na een dikke dubbele kaasboterham met roggebrood.
Terug op het slootje ben ik niet meer alleen. Tientallen jongens en meisjes al aan het schaatsen en glijen, maar na een uurtje hebben we elkaar gevonden voor iets veel spannenders. Vijf of zes jongens, expert op gebied van "scholletje trappen". Spoedig hebben we het ijs gekraakt en even later is het oversteken naar de andere kant heel wat avontuurlijker. Zo lang mogelijk op een schol staan en dan, wanneer deze begint te zinken, overspringen naar de volgende.
De pret wordt spoedig verhoogd door het verschijnen van de Parkwachter. Hij maakt de fout ons te proberen te pakken en wij zijn hem te snel af. Iedere keer dat hij het nabije bruggetje over is, zijn wij via de schollen alweer aan de andere kant en zo gaat dat tien minuten door. De man is nu echt boos. Met een rood gezicht pakt hij zijn fiets en rijdt richting mijn huis, want hij heeft mij herkend. Ik loop naar huis, natte broekspijpen bevroren om mijn benen.
Ik zie mijn vader en de parkwachter voor de winkel staan. "Mijnheer Ypma, de kinderen lopen groot gevaar te verdrinken met dat scholletje trappen!"
Mijn vader kijkt ook boos: "Man", zegt hij, "bent U ooit jong geweest?? Bovendien, als je goed dorst hebt, kun je in 'n kwaaie bui die hele sloot leegdrinken."
Ik dacht uit de problemen te zijn, maar Pa greep me, nadat de parkwachter weg was, bij mijn rechteroor en met een klap onder mijn broek moest ik een uur lang naar mijn kamer.

Herinnering 9
'GEKKE BART'

Een der dingen waarover ik me een ietwat schuldig voel is de manier waarop wij als kinderen deze man (zie foto) behandelden. De man met de pet, (hij kijkt naar de kamera) leeft nu niet meer, maar hij stond onder ons bekend als 'Gekke Bart'. Hij was de voddenman, en reed met zijn bakfiets door de Mauritsstraat. Minstens eenmaal in de week. Wij liepen achter hem aan, zo nu en dan, en bootsten hem na als kleine aapjes. Minstens eens per minuut klapte hij heel hard met zijn hand op zijn rechterknie en slaakte een kreet. "Ffffnaaa". Steeds dezelfde kreet. 'Ffffnaaa' riepen wij dan. We dachten dat hij het met opzet deed. Hij deed alsof wij niet bestonden. Ik denk dat hij dezelfde kinderpesterij ondervond in de andere straten waar hij langs kwam.

Veertig jaar later kwam ik tot de ontdekking dat deze arme man leed aan het "Gilles de la Tourette Syndroom". In 1968 liep ik hem toevallig weer tegen het lijf toen ik eens op de ouwe mart (Paardeveld) ging kijken op een vroege zaterdagochtend. Hopelijk heb ik deze foto van hem ongemerkt genomen, al lijkt hij direct naar de lens te kijken. Ik heb niet de moed gehad, mijn excuses aan te bieden. Maar hij leek geen dag ouder dan twintig jaren her.
De voorzitter van de Gilles de la Tourette Association in Canada is een zeer bekwaam neurochirurg in Vancouver. Hijzelf lijdt aan deze ziekte en een van zijn functies is het educeren van het publiek, waaronder bijvoorbeeld ook de politie, die deze patiënten wel eens schijnt te arresteren wegens onbeschoft gedrag jegens de autoriteiten. Het lijkt me een vreselijke aandoening.

Herinnering 8
TJECHISCHE TATRA



De auto op deze foto lijkt precies op die van Mijnheer de Jong. Voor ons jongens hield deze wagen allerlei spannende allure. Een vriendje van me vertelde me, net na de oorlog, dat De Jong, een architekt op de Rembrandtkade, zo'n auto had. Het was een Tatra en hij werd gefabriceerd in Tchechoslovakije, een land waarvan wij maar weinig afwisten. Die vin achterop leek ons erg stoer. Dit was een 'mannenauto' par excellence. Piet Heijmerink vertelde me, en ik geloofde 'm helemaal, dat Mijnheer de Jong zijn Tatra verborgen had gedurende de hele oorlog. De Duitsers hebben hem nooit kunnen vinden. Want hij had hem gewoon in zijn garage staan, maar de hele garage had hij onder water laten lopen. Piet vertelde me, dat hij in Mei '45 de garage had laten leeglopen, de auto in de zon had doen drogen en een paar dagen later startte hij zonder haperen. We zijn wel eens langs deze garage gelopen en inderdaad, het zou best gekund hebben, vonden we. Het raampje in de deur was maar klein en met een beetje fantasie 'zagen' we alleen maar donkerte. Ik denk me zelfs te herinneren, dat de garage onder het huis lag, ondergronds dus. Ik heb Mijnheer de Jong wel eens gezien, en ik geloof zelfs, dat ik naar z'n derriere heb gekeken, om te zien of dat ook nat was, want me dunkt, dat de gestoffeerde stoelen in zijn stoere Tatra toch wel 'n lange tijd drijfnat moeten zijn gebleven.

Herinnering 7
BOY WHO FELL FROM THE WINDOW


1972, Centrawinkel. Ervoor mijn dochters Froukje en Dana-Marie met hun moeder.

Het was een lentedag in 1947. Pa en Ma waren beiden bezig in de zaak beneden. Ons gezin was vier kinderen rijk en de jongste was mijn broertje Adriaan. Mijn slaapkamer lag direct boven de deur. Ik was net zeven jaar oud en mocht graag ontsnappen door dat raam. Het was voor een jochie van mijn leeftijd een fluitje van 'n cent om langs die groene palen voor de ramen van de winkel naar beneden te glijden. Wat een gevoel van vrijheid gaf dat. Zomaar even gaan rolschaatsen en dan een uurtje later weer naar boven en binnen klimmen. Naast ons woonde Dominee Marang en zijn vrouw. Het waren vrome lui en ze vermaanden me wel eens met een verbiedende vinger. Nooit een naar woord, maar wel die vinger die zei: "Jantje, dat mag helemaal niet".
Mijn kamertje heette 'de kinderkamer'. Het was maar heel klein. Als er bezoek werd verwacht en er zou getrakteerd worden op gebak, werden die lekkernijtjes op mijn kamertje koel gehouden, want koelkasten lagen nog in de toekomst. Moorkoppen waren mijn favoriet. Met een strootje zoog ik soms de helft van de slagroom uit die taartjes. Ik ben er nooit dik van geworden, want zoveel bezoek kregen we niet.

Op deze dag had mijn driejarige broertje straf en hij werd verbannen naar zijn slaapkamer, die helemaal boven is, precies boven de mijne. Hij was niet een roekeloos kind, maar toch klom hij in het raamkozijn en speelde 'paardje' in dat venster, twee verdiepingen boven de harde stoepstenen. Mijn moeder zag op een gegeven moment iets langs de winkelruit vliegen. Het landde op het trottoir voor de winkel. De zachte 'plof' deed haar denken, dat het dienstmeisje een bedkussen had laten vallen en ze liep mopperend naar buiten om het naar binnen te halen.
De ambulance arriveerde binnen tien minuten. Adriaan werd weggereden naar het Anthonius Ziekenhuis twee blokken verder. Vader en Moeder mochten mee. Ik dacht dat hij dood was, maar toen hij wegreed, zag ik zijn koppie in de achterruit. Hij zwaaide heel braaf naar mij en Dominee Marang.
De timmerman kwam de volgende dag al om tralies voor de bovenramen te plaatsen.


Herinnering 6
KAPING IN 1952

Prachtige dag vandaag. Ik heb daar dankbaar gebruik van gemaakt door te gaan kayaken temidden van de honderden kleine eilandjes bij ons in de buurt, zoals de rots op de foto, die niet meer dan 20 meter reikt van het ene naar het andere einde.



Een heerlijk half uurtje in de zon zitten genieten van een sigaretje en een kop koffie uit mijn thermosbeker. De kayak vierde aan haar lijn, die ik had vastgebonden aan 'n steen. Mijn gedachten dwaalden af naar een kleine kaping die twee 12-jarige kwajongens, waarvan ik er een, in 1952 hadden uitgehaald. Het was net zo'n mooie dag als deze. Een echte spijbeldag, weet je wel. Huub en ik strentelden door de Mauritsstraat, langs de Apotheek 'De Zwijger' (nu 'n kroeg), en staken over naar de Rembrandtkade. Bij het sluisje zagen we een roeibootje liggen, dat ons haast persoonlijk leek uit te nodigen om te gaan varen. Echt, de riemen staken zodanig uit dat het bootje veel weg had van zo'n insekt dat op 't water loopt, weet je wel, zo'n 'waterschrijver' geloof ik dat ie heet. Eenmaal op de Zilveren Schaats zagen we tientallen bootjes liggen en we zijn de helft van die dag heel druk geweest. We hebben wat afgeroeid, jongens. Ieder bootje hebben we verhuisd, niet zomaar van nummer 36 naar 38, maar vooral van het ene einde naar het andere. Toen we het dertigste bootje een nieuwe ligplaats hadden gegeven, waren we lekker moe. Aan het andere eind van de Zilveren Schaats hebben we 'ons' roeibootje vastgelegd bij het kasteeltje, waar nu die lelijke flat staat en de volgende ochtend moesten we bij Mijnheer Janssen, het hoofd van de Deken Roesschool, op het matje verschijnen. De straf? Ik weet het waarachtig niet meer, maar Meester Maarschalkerweerd, die ook op de Frederik Hendrikstraat woonde, vond het 'een goeie'. 'Zo leren de buren elkaar nog eens kennen', zei hij.

Herinnering 5
FOOD DROP! 2 MEI 1945

Op deze dag, net voor de bevrijding, werden er op veel plaatsen in Nederland voedselpaketten gedropt. De speelweide in het Wilhelminapark was een van de plaatsen waar dit zou gebeuren. Op zich een blije gebeurtenis natuurlijk. Maar wat mijn vader er later over vertelde was een van de meer droeve dingen die de mens verduurde. Het vliegtuig dat voor deze taak werd gebruikt door de Britten was de befaamde Lancaster (foto).

De lancaster werd onder meer gebruikt door de zogenaamde 'dambusters', speciaal uitgeruste Lancasters, die met zeer specifiek ontworpen bommen de dam bombardeerden van de MoehneSee in Westfalen. Deze aktie lukte, de bommen ontweken de netten die de Duitsers er hadden aangebracht in het water, door over het water te kaatsen, net als een platte steen, in en uit, in en uit. Door dit sukses werd de industriële macht van het Roergebied lam gelegd. Later werd hierover een film gemaakt, getiteld "The Dambusters". Enfin, de voedselpaketten werden dus op 2 mei 45 gedropt in de speelweide en massa's hongerlijdende burgers kwamen thuis met meer voedsel dan ze in jaren hadden gezien. Degelijk voedsel, voedzame dikke biscuits, rijk, niet alleen aan vitaminen maar ook aan kalorieën. En daarin schuilde een gevaar, wellicht niet voorzien door de autoriteiten. Mijn vader vertelde later dat verscheidene oudere mensen in onze buurt, die de hele oorlog hadden doorstaan, het loodje hebben gelegd door dit machtige voedsel. Hun gestel was eenvoudigweg niet sterk genoeg meer om het te verwerken. Ik vond dat wel heel erg. Al die jaren had hun leven aan een zijden draadje gehangen, maar ze hadden het verdorie nog gehaald, als ze ook die dag nog even lekker thuis waren gebleven.

Herinnering 4
"VERKEERD" IN DE OORLOG

Charlie Parkin is 'n oude vriend van me. Ooit maakten we samen een fietstocht van 3000 km dwars door Canada. Hij was op 16 april jarig en zoals altijd had ik een kaart voor hem gemaakt. De inhoud van de kaart bevatte een aantal wetenswaardigheden van deze dag in het verleden. Onder anderen, dat 16 april ook de geboortedag was van Charlie Chaplin en van nog 'n favoriet van me, Peter Ustinov. Verder, dat in het jaar 1724 de allereerste paasviering plaats vond en dat er in 1888 een staking heerste onder de Hollandse en Friese turfsnijders (wist je niet, hè?). Op deze dag in 1946 werd de burgemeester van Rotterdam veroordeeld tot 100 jaar gevangenisstraf voor "verkeerd zitten" in de oorlog.
Toen ik die uitdrukking voor het eerst hoorde, gaf het de vermaning "Jantje, rechtop zitten" een vrij ernstige betekenis. Vooral niet verkeerd zitten!
Mensen die verkeerd zaten werden na de bevrijding gestraft door het gerecht, maar ook door de bevolking zelf. De regering, die haar handen toch al vol had, stond dit even oogluikend toe. Een acceptabele uitlaatklep voor het volk? Af en toe hoorde je van een optocht ergens in de stad van ex-NSB-ers, of van meisjes die verkering hadden gehad met Duitse soldaten. Deze arme zielen werden eerst kaal geschoren, dan met warme teer ingesmeerd, daarna van top tot teen bedekt met kippeveren en zo moesten ze door de straten marcheren. Je mocht ze beschreeuwen en rotte eieren naar ze gooien.
Als je "verkeerd zat" werd er degelijk met je afgerekend!


Herinnering 3
DRIE AUTO'S


Iedereen bij jullie in de straat klaagt over al die geparkeerde auto's. Parkeerruimte is goud waard en wie weet is er af en toe wel iemand die zichzelf erop betrapt, dat hij verdorie verder gelopen heeft naar de auto dan de afstand naar zijn of haar kantoor.
Dat dit niet altijd zo is geweest is iedereen duidelijk. In de oorlogsjaren stond er geen enkele auto in die hele straat natuurlijk, want wie kon er nou benzine kopen? Als jochie vond ik auto's vanzelfsprekend iets heel spannends en toen ik zes was, een jaartje na de bevrijding, telde ik er op één dag maar liefst drie.
De allereerste auto was een prachtige slee. Deftig donkerblauw. Het was een Nash. Dit voertuig was toegerust met bedieningsmiddelen die speciaal voor de invalide eigenaar waren aangebracht. Deze goeie man was een oorlogsheld en de auto was een dankbaarheidgeschenk direct van de commissaris van de koningin.
Mijnheer de Brouw had ook een auto, al snel na de bevrijding. Dit aardige gezin woonde naast de familie Feldbrugge, dus op Mauritsstraat 55. Hij was leraar op de Middelbare school en wist van auto's net zoveel af als mijn hond kennis heeft van Carl Jung. Iedere ochtend startte Mijnheer de Brouw zijn Peugeot getrouw om half acht. De dealer had hem natuurlijk instructie gegeven niet direct te gaan rijden, maar eerst even de motor te laten 'opwarmen'. Zomer of winter stond dus deze zielige vierwieler dan te loeien (handchoke) van half acht tot kwart voor acht.
De derde wagen die dag was van mijn oom die bij ons op bezoek was. Hij was de trotse eigenaar van een DKW. Er heerste een tekort aan staal in die dagen en dit lelijke ding had deuren van triplex. De naam betekende 'Deutsche Kraft Werke', maar voor ons 'mannen' werd dat al gauw omgebogen tot: 'Das Krankenhaus Wartet' en ook wel: 'Dat Kreng Weigert'.
'A Rose By Any Other Name'…..mijn broer is dol op z'n prachtige Audi. Ik plaag 'm graag met het weetje dat dat niets anders is dan het kleinkind van de DKW!

Herinnering 2


Vandaag de dag woedt er een oorlog in Irak. Laten we maar hopen op een korte lijdensweg. Leren we dan nooit?
Ik denk terug aan onze bevrijding en de bevrijdingsoptocht. Het was een prachtige dag in mei ’45. Voor een jochie van vijf was het een lange wandeling van ons huis op Dillenburgstraat 9 naar de binnenstad. Ik zal wel gezeurd hebben, want net voorbij de bunker aan het eind van het Wilhelminapark zat ik al op de schouders van vader. Eindelijk stonden we op het Janskerkhof. Vader was een reus en ik weet dat ik de beste plek had van iedereen, daar op die hoge schouders. Wat een feest, wat een kleuren, wat een lawaai…trompetmuziek, handengeklap, gejuich, gehuil en gelach overal om ons heen.
Ik weet me nog heel goed te herinneren wat ik aan had, die dag. Tante Hanny had voor mij een echt Canadees soldatenuniform gemaakt, kompleet met epauletten, insignes en een stoere baret. “Do you speak English?”, vroeg de mevrouw die naast ons stond. Ik gaf haar een trots “yes” als bewijs. Ze lachte…iedereen lachte daar die dag, leek het wel.
Vader had beloofd, dat we echte Canadezen zouden zien, echte Canadese soldaten met net zulke uniformen aan als ik.
Daar kwamen ze aan. Ik herkende ze meteen aan hun baretten en ik salueerde naar ze. Ik hield mijn handje net zo lang aan het leren randje van mijn baret totdat de laatste soldaat voorbij was. En weet je wat? Al die voorbij marcherende Canadezen salueerden even hard terug. Ze glimlachten zelfs naar me. Mochten ze eigenlijk niet, zei vader. Eén van de soldaten had gaten in zijn mond waar tanden hadden moeten zitten. Ik voelde de schouders van Pa schudden onder m’n billen, en ik weet nu nog niet of hij lachte of moest huilen. Het allermooiste vond ik nog de doedelzakmuziek. "Dat zijn ook Canadezen", zei Vader. Van de terugweg weet ik me niks te herinneren. Misschien sliep ik wel.



Herinnering 1

In ons huis verbleef een Joods echtpaar, dat, tragisch genoeg, niet is teruggekeerd van een wandeling door het Wilhelminapark. Verder verborgen we nog vier andere onderduikers. Ik herinner me ze allemaal nog heel goed, want ze speelden vaak met me door mij, als vierjarig kereltje, als een speelbal van de één naar de ander te gooien. Wat had ik een lol met die mooie knapen. Eén van hen was Heins Mauser, een Joodse arts, die na de oorlog een praktijk begon in Baard, Friesland. Hij likte steeds de pindakaas van de lippen van Lijfke, zijn vrouw (aan de eettafel) en wij vonden dat maar vies. In de winkel beneden hadden we short-wave radio’s verborgen achter de waar op de planken. Wanneer de Duitsers de huizen onderzochten, waren er allerlei verstopplaatsjes voor de onderduikers, in het pakhuis, in de kelder, en het echtpaar kroop altijd in de ruimte boven de schuifdeuren tussen de voorkamer en de woonkamer.

Het land
van regenbogen

Dodge Cove

op

Digby Island

Canada